KAPITEIN TIDDO HUNINGA (1590-1676)
Tiddo Huninga, een kleurrijk man
|
Het wapen van het geslacht Huninga. |
In de Nederlandsche Leeuw van 1963 schrijft H.L. Hommes over de familie Huninga van Oostwold. In de Nederlandsche Leeuw van 1980, in de serie 'Oldambtster geslachten', behandelt O.D.J. Roemeling deze familie uitgebreider, waarbij hij gedeeltelijk de gegevens van de heer Hommes heeft gebruikt. Bij het echtpaar Eppo Aylckens Huninga van Oostwold en Etta Engelken staan bij beide schrijvers zeven kinderen vermeld. Drie daarvan komen regelmatig voor als jonker, drie jongens (Tiddo, Bonno en Doede) zijn militair. Tiddo Huninga, de hierboven genoemde, (waarschijnlijk) derde zoon neemt in 1963 een stuk van 6 regels in beslag. In 1980 is dat (op bladzijde 233) ongeveer ¼ kolom. De door beide heren genoemde bronnen zijn gecontroleerd en er zijn nog een aantal bij gevonden. Vooral in de Statenarchieven komt Tiddo veelvuldig voor. Met behulp daarvan kan ook de periode van zijn overlijden nader bepaald worden tot op drie maanden. Veel feiten zijn gevonden door Antonia Veldhuis (53), waarvan hier dankbaar gebruik is gemaakt. Verder is er mogelijk ook nog een dochter, namelijk Auke Aurelia en heeft Etke na het overlijden van Eppo volgens sommigen een tweede huwelijk gehad met Sebo Luwerts Bunninga, waaruit een dochter is geboren (53). |
|
Ruim 30 jaar is Tiddo kapitein van een compagnie, rond zijn begintijd bestaande uit 200 mannen, hetgeen in 1644 wordt gereduceerd tot 150 koppen (54). In 1660 is dat aantal teruggebracht tot 65 man (55). Op 30 okt. 1660 staat daar dat de kapitein
'desselfs solliciteur sal tracteren gelijck andere cap. haer sall sijn doende naer 't getal van 65 coppen' en 'alsoo de compagnie op 65 coppen ware vermindert’.
Monsterrollen (52) van zijn compagnie zijn niet gevonden, wel wordt erin geslaagd om een vrij groot deel van zijn manschappen te vinden met behulp van lidmaten-, doop- en trouwregisters van diverse plaatsen. Met dezelfde registers en de Statenarchieven konden ook zijn verblijfsplaatsen een beetje worden gevolgd. Waarschijnlijk is hij tussen 1651 en 1667 slechts tweemaal van standplaats veranderd, wat overeenkomt met de landelijke situatie over die periode, als er bijna geen garnizoenswisselingen zijn (56).
Zoals er van Tiddo de militairen zijn verzameld, zo is er ook van elk jaar in zijn leven iets genomen wat een hoogte- of dieptepunt geweest zou kunnen zijn, zijn eigendommen zijn opgezocht, enige buurtgenoten zijn gevonden, evenals bijna 100 personeelsleden en tientallen (.....) schuldeisers. Tja, Tiddo is me er eentje…. Verder zijn de titels en beroepen genoteerd.
Foto links:
Grafzerk van Eppo Aylckens Huninga in Woldendorp.
Bron: ©eigen verzameling.
Zijn familie
Jonker Tiddo Huninga van Oostwold, zoon van Eppo Aylckens Huninga en Etta Engelken, luitenant tot 1634, daarna kapitein, overleden (mogelijk) te Delfzijl tussen 24 november 1666 en 15 januari 1667, trouwt (ondertrouw in Groningen op 20 maart 1624; gescheiden van tafel en bed 30 dec. 1660) Lamme Entens [2], overleden na 17 mei 1667 (mogelijk vóór 1670), dochter van Egbert Entens (ritmeester) en Barbara Entens. Van dit echtpaar is weinig bekend.
In de aan het begin van dit artikel genoemde tijdschriften staan Tiddo en zus Aucke vrij summier beschreven, de anderen worden uitgebreid uitgewerkt. Over de Huninga's is vrij veel gepubliceerd, met name over Sebo en Johan. Zo staat in de Groningse Volksalmanak van 1901 (57) een verslag over Sebo, in die van 1922 staat de grafsteen van Johan en zijn echtgenote op blz. 2, zijn portret op blz. 11 en de familie op 11-15 (58) (59) (7.
Van de zeven kinderen in het gezin Huninga blijft alleen Bonno, voor zover bekend, ongehuwd. Van de andere zes is de huwelijks datum van drie onbekend. De drie broers Doede, Tiddo en Johan trouwen binnen een half jaar. Het eerste huwelijk is dat van Doedo (Deventer, 30 november 1623, met Hester de Hertoghe); Johan volgt ruim zes weken later te Groningen (ondertrouw op 18 januari) op 20 mrt 1624, met Anna Maria Tjarda van Starkenborgh (van Verhildersum en Garsthuizen) en Tiddo trouwt twee maanden daarna.
De overlijdensdata van het gezin zijn, op die van Tiddo en zus Aucke na, te vinden in Groninger Gedenkwaardigheden van A. Pathuis(60). Het eerste overlijden in de familie is in 1625. Op 12 september van dat jaar overlijdt moeder Etta Engelken, zij wordt begraven in Woldendorp. Haar grafsteen staat (rechtop) naast de voordeur van de kerk. Haar kwartieren zijn: I Engelkes, II Bunninga, III Prenger en IV Poptada (61).
Anderhalf jaar later, op 24 februari 1627, is Doede Huninga van Oostwold, kapitein van een vaandel voetknechten, overleden en begraven in de Martinikerk in Groningen (60). Vader Eppo Huninga van Oostwold overlijdt op 6 sept. 1637 en wordt begraven in Woldendorp. Ook zijn grafsteen staat (rechtop) bij de ingang van de kerk, links van de deur, tegenover die van zijn echtgenote (62).
Daarna volgt, drie jaar achter elkaar, een overlijden. Op 9 juli 1639 Prof. Dr. Johan Huninga (burgemeester van Groningen en hoogleraar, begraven in Garsthuizen) (63), in 1640 sneuvelt ritmeester Bonno te Wunsel, een eiland onder Denemarken (64) en op 16 sep. 1641 Aylcko Huninga, kerkvoogd in Woldendorp, ambtman in het Oldambt en voordien ambtman van Westerwolde(65).
De zerken van Bonno en Aylcko zijn ook te vinden in Woldendorp. Op 15 april 1661 overlijdt zijn broer jonker Sebo Huninga, eigenerfde, kerkvoogd te Beerta, landeigenaar, hij wordt begraven in de kerk van Beerta, waar zijn grafsteen nog altijd op het koor ligt. Op zijn steen het grafschrift:
Ick heb op deser aerd gestreeden
in ongemack en moeilikheeden
ick heb geyvert voor 't gemeen
nu rust ick onder desen steen (66)
Tiddo's laatste rustplaats is niet bekend. Wel is hij eigenaar van een graf in de A-kerk, nr. 648, gekocht op 20 februari 1654, 'met advies van samptlike voogden', dat in 1676 door zijn erfgenamen jonker Phillippus Daniël Finck en luitenant Regnerus Stalbarger aan Reneke Busch wordt verkocht (67).
Van Tiddo zijn geen kinderen bekend. Hij heeft het (schijnbaar) te druk gehad met overspel en oorlog voeren. Wel heeft hij veel nichten en neven. Van de laatsten krijgen diverse een plaatsje in zijn compagnie. Eenmaal komt hij voor als voormond.
Op 28 februari 1654 zweert hij, samen met jonker Sicco Rengers en Jan Rengers, als voormond en voogden aan over de kinderen van Hemmo Huninga en Justina Gaijkinga. Tiddo daagt op 27 sept. 1659 jonker De Sanderen op in zijn plaats aan te zweren en op 11 februari 1660 daagt hij zijn broer Sebo op dat te doen. De Hoge Justitiekamer ontslaat hem op 10 maart 1663 als voormond, na een verzoek van Sicco Rengers en Jan Rengers om De Sanderen aan te zweren (68).
Tiddo Huninga laat, voor zover ontdekt kan worden, geen afstammelingen na. Hij is dus hoogstwaarschijnlijk geen voorvader van wie dan ook aan stamboomonderzoek doet. Er zijn van hem en Lamme Entens geen kinderen bekend, maar het is niet onmogelijk dat er wel kinderen zijn, zoals bijvoorbeeld met zijn maîtresse, waarover straks meer.
Titels en beroepen
Ondanks alle schandaaltjes en geschillen waar Tiddo bij betrokken is geweest, wordt hij steeds aangeduid als kapitein, 'de E.E.' , ‘edele erentfeste’ of 'manhafte', of allemaal tegelijk. Slechts een enkele maal komt hij voor als jonker, in tegenstelling tot zijn broer Sebo die vrijwel altijd met die aanduiding voorkomt. Ook broer Bonno voert regelmatig die titel en op diens grafsteen staat: 'de edele erentfeste manhaften jonker’.
Tiddo wordt in 1634 benoemd als kapitein, wat hij tot zijn dood blijft. Het is ook het beroep van zijn broer Doede; broer Bonno is militair in de rang van ritmeester. Op 16 februari 1634 en op 25 mei 1634 treffen we hem in Oudeschans aan. In de ledematen vinden we in de maand februari het volgende:
‘ende sijnt doemals van nijeus angekomen dese navolgende personen, als Arendt Andrees under den commendeur Houwarda, Gheer Allers carporael under Tiddo Hunninga, Antien Glasens, Cornelis Ebens, Petertijen Martens, Marije Hindricks, Deuke Zijpkens, Annijen Christophers’.
In mei is het volgende opgetekend:
‘ende sint doe ter tijt van nijes angekomen dese navolgende personen, als Hindrick Knoop. adelbors under den E.E. capteijn Tiddo Huninga, Teetijen Lodewicks, Geeltijen Chileans, Geeske Haijes mit attestatie van Worckum in Frieslandt’ (69).
Ook op 22 februari 1635 komen we hem er tegen:
‘ende sint doemals van nieus aengekomen, dese navolgende personen als Geeske Ulphers, Elske Harckens die huisfrouw van Joannes van Renckum, Heijle Hindricks, Almoedt Hindricks, Harmentijen Alberts, Harmen Jansens soldaet under capt. T. Huninga, Unico Addens, Christoffer Knorph mit attestaije’ (69).
Zijn huwelijksleven
Het huwelijk van Tiddo Huninga en Lamme Entens. Bron: RHC GA, Groninger Archieven.
Op 20 maart 1624 is de proclamatie van het huwelijk in Groningen van Tiddo Huninga (vaandrig, present met zijn broer Johan Huninga, raadsheer) en Lamme Entens (absent, p.q. haar moeder Barbara). Het huwelijk zal (officieel) 36 jaar standhouden. Ongetwijfeld heeft het overspel van Tiddo in 1643 invloed gehad op hun huwelijk. In 1659 komt Lamme voor op de lidmatenlijst van Aduard als 'weduwe kap. Huninga' en in 1660 sluit het echtpaar nog diverse leningen af. In een ervan (op 20 juli, vlak voor de scheiding) wordt hij genoemd met 'sijn Lieve huisvrouwe'. De bedragen zijn 900, 400 en 2100 gulden.
De scheiding van tafel en bed vindt plaats op 30 december 1660 tussen de E.E. manhaften kapitein Tiddo Huninga van Oostwolt, geassisteerd door zijn broer de E.E. jr. Sebo Huninga van Oostwolt en vr. Lamme Entens geassisteerd met haar broer de E.E. manhafte majeur en ritmeester Bernard Entens. 'Nopende de separatie qua ad mensam et thorum' (scheiding van tafel en bed) maken ze scheiding van hun goederen. Elk houdt de tijdens het huwelijk aangeërfde goederen en 'hetgeen tot des lijve is behorende'. Tiddo krijgt het huis voor de Poelepoort en het huis en landen tot Westerbroek met 'al het tilbaar huijsgeraet' en al de tot deze datum gemaakte schulden. Lamme krijgt het huis in Lamme Huingestraat (Akerkstraat), een obligatie van 700 gulden tot laste van majeur Entens en de door haar zelf gemaakte schulden zijn voor haar rekening, Vanaf dit moment mogen beide met hun eigendom doen wat ze willen (70).
Op 17 mei 1667 verzoekt Lamme Entes, weduwe van kapitein Tiddo Huninga van Aduard, lidmaat in stad Groningen te worden. Ze is lid geweest, maar heeft lang niet gecommuniceerd (71). Een inschrijving als lidmaat is er van haar niet gevonden.
Tiddo Huninga, Anna Oudens en zijn overspel
In 1643 en 1644 speelt de zaak van de relatie tussen Tiddo Huninga en Anna Oudens [3] (ook Anneke Udens genoemd), waarvan we vermeldingen vinden in de handelingen van de kerkenraad van de hervormde gemeente in de stad Groningen en in de Statenarchieven.
Op 13 november 1643 verzoekt kapitein Tiddo Huninga, beschuldigd van echtbreuk, aan Gedeputeerde Staten om de ontheffing van zijn kapiteinsplaats ongedaan te maken. Ze houden het advies in 'liberatie'. Voor wat betreft Anna zal men de zaak opnieuw examineren zodra het (krijgs)volk in het garnizoen zal zijn gekomen. Intussen zit zij in het 'bannissement' (72).
Op 22 november 1643 staat er in de handelingen van de kerkenraad: de zaak van de gevangen hoer Anne en kapitein Huninga blijft staan tot 'uijtdracht van hare sake hangende voor het gerichte'. Ze zullen intussen door de broederen in de kluft tot boete, vermaand worden, op 23 november wordt de zaak tot 'nader bedenkinge' aangehouden. Op 14 februari 1644 komen we de zaak Huninga-Oudens weer tegen in de kerkraadshandelingen van Groningen: Tiddo Huninga laat zich dan, na een verzoek om voor de kerkenraad te verschijnen, excuseren 'wegen sijn swackheid', op 21 februari is hij na eenzelfde verzoek de stad uit en op 27 maart kan hij niet omdat hij iets voor 'olderlose kinderen' moet regelen. Bovendien wil hij dat men hem schriftelijk bekend maakt wat het eerwaarde consistorium tegen hem heeft.
Op 3 april 1644 staat onder art. 1: Claes Wever en zijn vrouw hebben kapitein Huninga in zijn schandelijke overspel 'beschenen', ze hebben het gezien. Een week daarna heeft Claes met twee soldaten (Vreerk Harmens en Hindrick Jacobs) ook het overspel gezien. Deze ontkennen nu, maar geven toe geld van hem ontvangen te hebben en een akte gegeven waarin ze stilzwijgen hebben beloofd, idem, art. 2: Huiningha wordt wederom gedaagd, maar hij heeft zich 'laten verexcuseren' omdat hij naar Utrecht moet voor enige krijgszaken. De kapitein maakt zich schuldig aan onkuis gedrag en de kerkenraad wil hem tot 'boetvaerdige confessie' brengen. Op 24 april wordt weer vermeld dat hij niet kan komen vanwege zijn zwakheid. Op 5 juni worden deze excuses afgedaan met dat Tiddo zich 'met frivole en losse ontschuldigen behelpende' zou.
Op 8 juni 1644 wordt nog eens de door Tiddo 'grote en zeer bedroefde ergernisse' genoemd door zijn 'vuile en ontuchtige conversatie en gemeijnschap met sekeren Anna Oudens'. Beide wordt de toegang tot het heilig Avondmaal ontzegd. Er is tegelijk nog een stel wat van dezelfde zonde wordt beschuldigd: Abraham Rampart (wordt lidmaat maart 1630, woont dan in Botteringestrate) en Trijne Kips. In de kerkenraadshandelingen vinden we de zaak niet meer terug (73). Tiddo krijgt 280 gulden boete, de drie maanden ontheffing van zijn kapiteinsplaats is van de baan (74).
Anna Oudens wordt verbannen
Hoewel in de kerkenraadshandelingen staat dat Anna Oudens lidmaat is van de kerk, is er geen inschrijving van haar terug gevonden. Zeker is wel dat ze vanaf 1643 voor haar escapades gevangen heeft gezeten. Ze is daarna uit de provincie verbannen, maar in 1650 stiekem teruggekeerd. Men vindt dat ze daarvoor aan de kaak moet worden gesteld en met roeden gestoken…. Dankzij voorspraak van vrienden wordt dit omgezet in eeuwige verbanning uit de stad Groningen. In 1650 wordt ze afkomstig uit Oost Friesland genoemd (75).
In 1654 is er weer sprake van (een) Anneke Udens. Deze (of een naamgenoot?) wordt met haar echtgenoot Jan Robers ter Brugge uit de stad verbannen wegens onkuis en goddeloos leven. Ze krijgen op 7 oktober 1654 bevel om binnen een week met de hele familie uit de stad te vertrekken, hun behuizinge moet een jaar en 6 maanden 'toegenagelt' zijn. Als ze terugkomen dan volgt lijfstraf (76).
Tiddo Huninga 's straf op de echtbreuk
Tiddo wacht de dreigende schorsing van zijn kapiteinsplaats niet af, maar reist naar Den Haag om te proberen enige invloed uit te oefenen. Dit is te lezen in de twee uitgaande brieven die te vinden zijn in de Statenarchieven en gericht zijn aan de heren Wigbolt Aldringa en Clant.
Ze zijn geschreven op 12 en 16 december 1643. In die van 12 december staat te lezen dat kapitein Huinga van hier naar Den Haag is vertrokken om te doleren bij zijn 'Hocheit ende den hogen Krigesraet' over het onrecht dat hem 'ongelijck' aangedaan zou zijn.
Men ziet dit als vilipendentie van het College en de Krijgsraad. Men vraagt om de klacht niet in behandeling te nemen. Op de 16e wordt de gewichtigheid van de zaak genoemd, waardoor het geval enige tijd in beslag nam. Men heeft het plotselinge vertrek van Huinge naar Den Haag niet verwacht (77). De schorsing gaat niet door en Tiddo komt ervan af met een boete.
Zijn kerkelijke leven
In juni 1623 wordt Tiddo Huninga, wonend 'aen 't Brede Marckt' , lidmaat van de hervormde gemeente van Groningen. In 1639 en 1640 speelt een schandaal met hem in de hoofdrol. Hij wordt van het avondmaal uitgesloten, mogelijk zelfs als lidmaat. In de tussentijd wordt Tiddo verplaatst naar Delfzijl, waar hij voorkomt onder ‘de namen der nieuwe communcanten opgenaomen den 29 Augusti 1661, Derk Leffers soldaet d’heer comm. Joest Luberts, Jocob Everts tambour under de manhafte capitain Huninga’ (78).
Op 28 mei 1665 komt het verzoek van Tiddo bij de kerkenraad van stad Groningen om wederom als lidmaat toegelaten te mogen worden. Men herinnert zich 'diens grove zonde waarom hij in 1643 van het heilig avondmaal publice was gesuspendeert', staat erop dat hij persoonlijk verschijnt om de censuur te laten opheffen men wil zich echter nog nader 'delibereren' .
Op 6 augustus van datzelfde jaar staat er geschreven dat men vindt dat hij zich eerst met zijn echtgenote moet verzoenen en op 27 augustus 1665 dat de scriba over deze zaak aan de kerkenraad van Delfzijl heeft geschreven (79).
Huizen en landerijen
Tiddo en zijn echtgenote Lamme hebben huizen in Groningen in de Lamme Huingestraat en voor de Poelepoort. De laatste is met een hof, 5 cameren en een stallinge erachter. Buurtgenoten zijn (in 1659) Willem Altinck, Lucas Arents, Hans Augustijn, Haijo Broyels, Martjen Harmens (in een kelder), Evert Jans, Arent Clasen, Derck Clasen, Egge Jan Remmers en Willem Ridder (80). Er is ook een huis met land te Westerbroek.
Naast de hierboven genoemde woningen in Groningen heeft het echtpaar eigendommen in Oostwold, gekocht van Eltio Diuwes en echtgenote Wapcke op 24 dec. 1636 (81) en land in Midwolda. Ook op 24 december 1634 kopen Tiddo en zijn vrouw 12 deimt land in Oostwold. Op 11 maart 1644 komt Sebo Huninga voor als gemachtigde van zijn broer Tiddo. Hij verkoopt dan name aan Renske Memmes te Midwolda het huis dat wordt bewoond door Sijpke Ellens (82). In een akte van 26 oktober 1646 (83) wordt er 5 akkers van Tiddo in Oostwold genoemd, die Tiacko Reijndts door naarkoop van hem verkregen. Verder behoort tot hun bezittingen, tot aan de gedwongen verkoop in 1653, het land bij de Ruisscher Brugge onder de klokslag van Harkstede. Meier daarvan is Johan Luitjens, die op 15 januari 1653 zijn huurcontract wordt opgezegd. Deze gaat niet akkoord (25 januari).
In een akte van 1657 in het Rechterlijk Archief van Nieuwolda wordt hij naastligger genoemd van land aan de Wardijck in Midwolderhamrik, de Uijtmede genoemd (84).
Het in 1666 genoemde logement in Delfzijl, waar Tiddo woont, wordt na zijn overlijden door een zekere Asserhuis bewoond. Dit zal dus geen eigendom zijn geweest.
Lamme woont vanaf 1659 in Aduard, waar ze staat ingeschreven als 'weduwe van'. In 1667 wil ze lidmaat worden van de hervormde gemeente in Groningen, ze zal in de Lamme Huingestraat wonen.
Kopen en verkopen, lenen en uitlenen
De enige keer dat Tiddo en Lamme, voor zover na te gaan, geld uitlenen is op 28 november 1635. De echtelieden lenen in Beerta f 50 à 7%, aan Leuwert Ipes (mede voor zijn vrouw Cornelia), die hun huis in Oostwolder Meis als onderpand geven (85).
In 1647 nemen de echtelieden en solliciteur Smeech tot profijt van de compagnie 1000 car. gulden op van vrouw Hilley (86). In 1658 lenen Tiddo en Lamme 548 gulden van Arent lansen en Trijntje Staels, echtelieden in Groningen (87). Dit is niet de eerste lening die ze sluiten en er zullen nog vele volgen. In de in 1670 opgemaakte boedel worden (een deel) van die schulden genoemd.
Zijn militaire loopbaan, zijn personeel en compagnie
In de Statenarchieven staan veel militairen vermeld, ook Tiddo wordt daarin vaak genoemd. Elk jaar is er van hem wel een verzoek tot verlof te vinden, regimentsverplaatsing, geschil, benoeming van een personeelslid, opdracht om iets te herstellen, regimentsvermindering o.i.d. De eerste opzet is geweest om Tiddo van jaar tot jaar te volgen en dit ook op die manier te vermelden. Dit is echter een te saaie opsomming gebleken en daarom worden alleen een paar aardige en opmerkelijke vermeldingen weergeven.
13 maart 1628: Luitenant Tiddo Huninga van Oostwold krijgt, zodra kapitein Lucas Roser weer present is, vier of vijf dagen verlof.
16 oktober 1633: 'Is geresolveert dat den lieutenant Huningha in Winschoten commenderende bij missive sal worden gelastet de schade aen wallen door den regen gecauseert' te herstellen. Hij mag het laten maken, mits dat het bedrag van 60 gulden niet te boven gaat.(88).
Afb. links: Dit is een kaart van de Bellingwolderschans. Deze kaart is gemaakt door Gualdo Prioato tussen 1630 en 1670. Het betreft een zinkgravure van 34x23 cm groot. Het origineel bevindt zich in de Groninger Archieven (NL-GnGA_817_2375). De schans lag ten zuiden van Klein-Ulsda en het buurtschap Koudehoek, waar nu Oudeschans ligt.
14 okt. 1634: Gedeputeerden hebben luitenant Wijnken bevolen om over het tegenwoordige volk van de compagnie van kapitein Huninga binnen het fort Winschoten tot nader orde niet alleen te commanderen, maar ook haar 'opsicht' te nemen op de poort, corps de guarde en dergelijke, zodat ze niet beschadigd worden (90).
17 april 1635: De compagnie van kapitein Huninga gaat uit Bellingwoldstererschans naar de Langackerschans (nu Nieuweschans), kapitein, Isselmuiden van Langackerschans naar Groningen en kapitein Bonnema van Groningen naar Bellingwoldstersijl (91).
21 febr. en 16 maart 1637: Beschrijving door Tiddo Huninga van de grote schade die de Langackerschans geleden heeft. Er is o.a. een gat in de 'baer' en er moet een nieuwe verlaat in de Bellingwolster 'conter scherpe' gelegd worden. Verder het verzoek om de drie 'zijltiens' te stoppen en om versterking van de frontieren (92).
Langackerschans : Plattegrond van de vijfhoekige Nieuwe of Langackerschans, De dijken naar Bellingwolde en Bunde zijn aangegeven alsmede de Dollard. Met drie zeilschepen en een roeiboot en een schaalstok. Binnen en buitendijks is onderscheid gemaakt tussen resp. het in cultuur gebrachte land en de kwelders / J. Blaeu, 1645-1649. Afkomstig uit I. Blaeu, Toonneel der steden van de Vereenighde Nederlanden, met hare beschrijvingen, Amsterdam, z.j. (1649).. Bovenste helft van een pagina, op de onderste helft een afbeelding van de vesting Winschoten. Verso: tekst in het Nederlands: Winschoten, en Langackerschans (Nu Bad Nieuweschans. Bron: RHC GA.
10 juni 1637: De predikant en de boomsluiter zullen van zijn compagnie gesteld worden op een van de compagnieën 'waertgelders, sulx dat hij twee andere personen an de plaets zal moeten aennemen' (93).
10 dec. 1645: De weduwe van kapitein Tiddinga verzoekt overplaatsing van haar zoon Caspar uit de compagnie van kapitein Huninga. Hij komt in die van Eise Sighers (94).
18 juni 1646: 'Is nodig gevonden dat de schansen gevisiteert en de aldaer fortificatiewercken bestedet en bevondet zullen worden ende zijn voorts gecommitteert'; voor Delfzijl en Lieroort de heren Isbrants en Millinga (die ook het magazijn in Emden zullen inspecteren) en naar de Langacker Schans, Bellingewolde en Boertange de heren Redeker en Auwema. Hoogstwaarschijnlijk krijgt Huninga een van de laatstgenoemden op bezoek (95).
1647: Neef Eppo Ludolph Huninga (zoon van zijn broer Johan) wordt op verzoek van zijn voogden in de compagnie van oom Tiddo geplaatst (96).
21 febr. 1648: Tiddo Huninga (13 jaar), zoon van zijn broer, de burgemeester Johan Huninga, komt op de rol bij zijn oom Tiddo (97).
Vóór 7 okt. 1651: Zijn vaandrig, neef Hemmo Huninga, is in dit jaar overleden en wordt op 5 augustus vervangen door Andries Lijphart. Ook zijn luitenant Johan van Heeck is overleden, diens plaats wordt op 19 december ingenomen door Johan Duinnens (of Zuinnens).
28 sept. 1660: Tiddo krijgt vier weken verlof om zijn 'nodige affaires alhier en tot Westerbroeck te verrichten' (98).
24 nov. 1666: In plaats van kapitein Tiddo Huninga ('ten reguarde van desselfs hooghen ouderdom’) zal kapitein Michael Broersma met zijn compagnie ‘tot de toecomende expeditie naar Oostfriesland gaan’ (99).
15 jan. 1667: Lodewijk Asserhuis wordt benoemd tot kapitein, in plaats van de overleden kapitein Tiddo Huninga. Hij mag ook diens logement tot Delfzijl bewonen (100).
Conflicten en meningsverschillen
Een van de mensen met wie Tiddo Huninga regelmatig een meningsverschil heeft, is zijn solliliciteur Smeecks, meestal gaat het over betaling van salaris. Het eerste(?) is op 4 mei 1637. Dan gelasten Gedeputeerde Staten gemelde Smeecks om de presentatie na te komen en voortaan het contract dat tussen hem en voorschreven kapitein 'opgerichtet is strictelijcken te observeren' (101).
In 1637 is er een conflict tussen de heren Huninga en Eisinghe. Ze zullen worden aangespoord tot reconciliatie (verzoening) door ds. Ceuchenium en Alb. Thomae, ' 't welk met goet succes voort daernae geschiet is', aldus de kerkenraad op 7 december.
Op 27 nov. 1643 begint er wederom een maandenlang geschil over gage tussen kapitein Tiddo Huninga en zijn solliciteur Tijs Smeek. Smeeks zegt nog enige maanden soldij te moeten hebben, wat uiteraard door Huninga wordt tegengesproken. Huninga komt gedane beloftes niet na, aldus Smeeks. Huninga zegt dat Smeeks zich moet 'reguleren nae de ordre van reductie de dato den 17 sept. 1643 met wideren hinc inde' (102). Op 14, 17, 19 en 20 februari 1644 staat het conflict Huninga-Smeeks weer op de rol. Een van de getuigen is barbier mester Hendrick. Omdat op 19 februari Gedeputeerde Staten in 'imcompleten aantal vergaderde' wordt 'dese sake interminus tot naesten rechtdag gediffereert'. De uitslag zal op 30 april gedaan worden (103).
In 1650 is het weer raak. Huninga en Smeeks beschuldigen elkaar van 'malversaties' en Smeeks zegt dat Huninga hem 'beneden in de galerije' van het Prinsenhof in Groningen 'met zijn degen door den Mantel en de Meuwe in den arm gequetset hadde' (104). Er is ook nog 'het oude geschil wat al 6 jaar duurt' volgens Tiddo Huninga.
19 juni 1662 is er een conflict met Geert Lubbers, zijn substitueerde solliciteur, om betaling (105), en op 21 juli 1663 met Tiabbe Brunnes (106).
Ook met familieleden zijn er de nodige meningsverschillen. Op 15 januari 1653 staat het geschil op de rol met zijn neef de E.E. Menso Huninga, convooijmeester van Delfzijl (107) (108), op 29 oktober 1659 met de kinderen van zijn zus Aucke en Edzard Grevinge (109), in maart en op 29 mei 1660 met zijn neef Edzard Grevinge, de zoon van zijn zus Aurelia (Auke). Geschillen tussen de erfgenamen van Tiddo Huninga en andere personen lopen door tot (in ieder geval) 1668. Dan heeft, op 10 maart, kapitein Asserhuis een geschil met de erfgenamen van de overleden Huninga (110).
Gedwongen verkopingen
Op 20 januari 1653 volgt, op verzoek van enkele schuldeisers, een gerechtelijke beschrijvinge van het land te Harkstede, waaronder de 'heerdt bij Ruisscherbrugge onder de klockslag van Harkstede' en andere goederen in de 'Omlanden gelegen en in deze gerichte resorterende'. Het land met het huis in Harkstede is vrij van 'jaermalen en beklemminge', de grootte is 41 'graesen'. De verkoping is op 16 en 21 febr. 1653 (111), koper is secretaris Albertus Berckhus (112).
Op 30 mei 1657 (geregistreerd op 22 juni) worden het huis en de goederen van Tiddo 'immitteert' voor de somma van 500 gulden met rentes (113). Op 26 jan. 1667 is de inventarisatie en consignatie van de goederen van de overleden kapitein Tiddo Huninga bij de krijgsraad van Delfzijl (114) en op 10 februari keuren Gedeputeerde Staten de verkoop van de goederen van Tiddo door het Krijgsgericht goed.
Kapitein (Lodewijck) Asserhuis wil op 14 febr. 1667, ten overstaan van commandant Schaij, een week soldij lichten uit de opbrengst van de verkochte boedel, die Huninga nog ten achter is aan de compagnie (115). Diezelfde kapitein Asserhuis zien we op 19 juni 1679 terug als kapitein in het regiment van Sweer van Tamminga (1673-1681) met 52 manschappen (117).
Op 20 maart 1670 vindt, ondanks de in 1660 uitgesproken scheiding van tafel en bed tussen Tiddo Huninga en Lamme Entens, echtelieden en de toen gemaakte verdeling van de huizen en goederen, een beschrijving van hun bezittingen plaats. Daaronder het huis op vrije grond in Lamme Huiningestrate, dat bij de scheiding in 1660 aan ex Lamme toebedeeld is. De beschrijving zal duren tot 1 mei (116). De 'Lamme Huiningestrate' in Groningen ofwel de Lamme Huingestraat, genoemd naar Lamme Huining, bestaat niet meer. De straat is eerder genoemd naar de stichter van een aangelegen gasthuis. Na het opheffen van het gasthuis is de straat genoemd naar een naburige kerk (116).
De schuldeisers wegens verzegelingen, obligaties en boekschulden zijn de rentmeesters De Mepsche en Sigers, Arent Jans Block, Derck Geerts in den Dam, Derck Peters Botterman, Cornelis Canter, Harmannus Quants, secretaris Sonnema, DuImer Dercks, dr. Meijknecht, luitenant Horenbeeck, Conraad Heideman, Garbrant Penninck voor Poelpoorte, luitenant Calmes, Dr. Bitter, Lucas Aerts, Marrichien Roeringhe, dr. Meijverts, luitenant Qtto Reiners, schrijver Borgesius, Jan Pouwels Smit in Steentilstrate, vrouw Hoisema luitenant Bronkhorst, advocaat Krijthe, Hieronimus Diurts, Arent Frerix bij Schuitendiep, schrijver Harmen Hovinghe, vrouw Kerkhoffs, Abraham de Groeve, Wemele Cornellis, Simon Alberts, luitenant Elveringh (53).
De totale schulden zijn aanzienlijk en de bedragen variëren van 6 tot 2.000 gulden, de totale schuld bedraagt 10.300 gulden, ruim 140 stuivers en 12 plakken. Koper van het huis wordt solliciteur Harmen Hovinghs voor 1.300 gulden. Bij vrouw Hoisema staat aangetekend dat haar penningen op 13 juli 1670 zijn 'uitgelangt' (53).
Als we het bedrag van 10.300 gulden gaan omzetten naar de waarde in euro's in 2019, komen we uit op een bedrag van € 222.800. Deze berekening is gebaseerd op gegevens van het 'Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedeni'. Tiddo heeft het dus aardig bont gemaakt in zijn leven en heeft zich wat geld betreft niets aangetrokken van het feit dat hij zijn schulden nooit en te nimmer zal kunnen terugbetalen. Daarnaast moeten we bedenken dat er naar alle waarschijnlijkheid nog veel meer schulden zijn geweest dan in documenten is gevonden.
Soldaten onder Tiddo Huninga
Uit de DTB van Delfzijl, Groningen en Oudeschans, de collectie Wolters (huwelijken militairen in Groningen) en de Statenarchieven zijn door Antonia Veldhuis 115 militairen achterhaald die onder Tiddo hebben gediend en verder nog 21 die hoogstwaarschijnlijk bij hem in dienst zijn gekomen tegelijk uit hetzelfde garnizoen als Tiddo ’s militairen. Het is dus ook mogelijk dat ze niet in diens compagnie hebben gezeten, maar wel in hetzelfde regiment (53).
In alfabetische volgorde (op achternaam) zijn het: (53)
Gheert Allers (1634, korporaal)
Hemmo Arents
? Jan Backer
Doede Berensis
Egbert Beerens
Evert Berents
Gossel Berents (1654, tamboer)
Hindrick Berents
Jan Berents
Tole Berents (1661, korporaal)
Jacob Broersema (luitenant)
Jacob Bronnen
? Hindrik Brugman
David Busch
Hendr: Luirts Butienter
Merten Daljtuin
Toncko Dercx (1663, adelborst)
? Marten Dellincks
Geerdt Dercks
Harmen Dreijer
Johan Duinnens (Zuinnens?)
Derck Eggerdinck
Marten Eijberman
Johan Entens (van vaandrig naar luitenant)
Hindrick Esens
Derk Everts (van Osenbrugge)
Jacob Everts (1657 en 1661, tamboer)
Jan Everts
Wessel Fritz
Arent Geerts (1640, uit Bramsche)
Hiddo Geerts
Tonnis Geerts
Toole Geerts
? Hans Gerritsl
? David Hanse
Michel Hansen
Hindrik Harmens
soldaat Harmens
Tiepe Harmens |
Willem Harmens
? Jan van Haselhunne
Johan van Heeck (luitenant, overleden)
Hans Hekel(er)
Arent Henriks
? Jan Hermens
Derck Coerts v.d. Hoij (= van Hoya)
Derck Peters v.d, Hoij (= van Hoya)
Arent Hopman
Hemmo Huninga (kapitein van de adelborsten)
Luwert Huninga
Tiddo Huninga
Jan Jacobs (van Adorp)
Jan Jacobs (van Marienhove)
?Martinus Jacobes
? Eernst Jansen
Harmen Jans
Jan Jansse
Lambert Jans (1660, adelborst, van Berge)
Luitien Jans (van Termunten)
Reiner Jans (van Lengen)
? Trijne .Jansen, haar echtgenoot
Wicher Jans
Mathijs Jacobs
Jan Jaspers
Wessel Jaspers
Evert Cap (adelborst)
Jan Cap
.Jan Christiaan (van Zutphen)
Hindrick Claesen
Claes Claessen
Mathys Clasen (12 sept. 1635, steenmetselaar)
Jan Jansen Kleen (Kleijn)
Hindrick Knoop (1634, adelborst)
? Mijncke Lamberts
? Wijmke Lammerts
Arent Leijt
Gerrit Lepel
Andreas Lijphard (vaandrig)
|
? Jufius Lijphar
Geert Lubbert (substitueerde solliciteur)
Coert Martens
? Trijntien Martens haar echtgenoot
Gercko Matthai
Harmen Meijer (van Teckelenborch)
? Jan Meijer
Casper Nije Meijer
Jan Peters (van Scharmer)
Jurucke Peters
Jan Derx Pinxstemark
Hindrick Remmers
Hindrik Reijers (chirurgijn)
Harmen Ringerberch
Berendt Roersema
Hans Roser (van Winschoten)
Hindrick Saffraen (van Winschoten)
Heert Sanders
Tonnijs Sebert6
Frans Sijmens (van Emden)
? Marten Simons
Mattijs Smeecks (solliciteur)
Geert Stevens (van Bremen)
? Elke Tadden
Tade Tadens
Enne Tammens
? Jan Telen
Harmen Tepens
Caspar Tiddinga
Hind. Timens
Frerick Tromslager
Ubbema (vaandrik)
Elfje Udens (1655, adelborst, van Blijham)
? Jan van Vastenouw
Feije Willems
Anthony Wynckens (luitenant, overleden) |
Standplaatsen van Tiddo Huninga
Zoals we hebben gezien is Tiddo in zijn kleurrijke leven in een aantal garnizoensplaatsen gelegerd geweest. In juni 1631 zit hij in Bourtange, waar Lamme Entens op dat moment in de stad Groningen verschijnt met attestatie van Bourtange. Tussen 1634 en 1635 is hij bij het leger in Oudeschans en daarna tot na 16 maart 1637 vinden we hem op de Langackerschans [4]. In het jaar daarop wordt deze plaats verruild voor de stad Groningen, waar hij ook in 1639 wordt genoemd. Een volgend garnizoen waar we hem aantreffen in 1648 is Leerort (Dld.), waarna hij in een onbekend jaar weer wordt gelegerd in Bourtange tot het jaar 1653. In dat jaar komt zijn naam weer voor in de stad Groningen. Zijn laatste standplaats is zeer waarschijnlijk Delfzijl geweest, waar hij na 1658 binnen komt. In 1663 komt hij voor in het regiment van Eppo Gockinga. Tiddo overlijdt tussen 1666 en 1667.
Het geslacht Huninga is uitvoering beschreven in het item ‘Genealogie’ op deze site in de parenteel ‘De genealogie van NazatenDeVries en verwante geslachten', waarin meer dan 34.000 namen (persoonskaarten).
De gegevens over Tiddo zijn bovenstaand het meest uitvoerig weergegeven en zijn niet compleet in de parenteel verwerkt.
Noten en bronnen:
01. Algemene bron: Gruoninga en Antonia Veldhuis (2003/2012)
02. RHC GA Ondertrouwboek 1623-1636. Archiefnr. 124. Doop- trouw- en begraafboeken enz. in de prov. Groningen, Inv.nr. 160, blad 41. Kerkelijke gemeente Groningen.
03. We hebben deze Anneke Oudens (Udens) niet terug kunnen vinden bij AlleGroningers. Wel wordt er op 7-04-1697 te Eexta een dochtertje met de naam Tjaeckjen geboren uit het gezin van een Anneke Udens en Menso Jansen, maar deze Anneke kan gezien het jaartal niet dezelfde zijn. (RHC GA - Kerkeboek 1651-1811 1Kerkeboek 1651-1811, archiefnummer 124, Doop-, trouw- en begraafboeken enz. in de provincie Groningen, inventarisnummer 6024, Doop-, trouw- en begraafboeken enz. in de provincie Groningen/span>, inventarisnummer 60
04. Nu Bad Nieuweschans.
52. Monsterrol: lijst met namen van de kapitein en bemanning, de naam van het schip, de naam van de reder en de bestemming van het schip.
53. Antonia Veldhuis (2003/2012).
54. S.A: Inv. Nr. 127, 29 apr. 1644.
55. S.A: Inv. nr. 131.
56. Informatie/samenvatting n.a.v. een lezing. sl : H.J. Wolters, 19 okt. 1991.
57. Groninger Volksalmanak. Groningen : sn, 1901. p. 216.
58. Formsma, W.J. Historie van Groningen, Stad en Land. Groningen : sn, 1976.
59. Roemeling, O.D.J. Oldambster geslachten. p. par. II Huninga. Vol. II.
60. Pathuis, A. Groninger Gedenkwaardigheden. 1531.
61. idem, Groninger Gedenkwaardigheden, nr. 4292.
62. idem, Groninger Gedenkwaardigheden, nr. 1531.
63. idem, Groninger Gedenkwaardigheden, nr. 1287.
64. idem, Groninger Gedenkwaardigheden, nr. 4295.
65. idem, Groninger Gedenkwaardigheden, nr. 4296.
66. idem, Groninger Gedenkwaardigheden, nr. 847.
67. Archief van de Ned. Herv. Kerkvoogdij van de Gemeente Groningen. Inv. Nr. 1617.
68. H.J.K. (volledige naam onbekend). Inv. Nr. 893.
69. Ledematen van Oude Schans, ingevoerd maart 2006 door Edsko Havinga. Correcties Geert Kamphuis, aug. 2006. 2006.
70. R.A.: Oldambt, III x 42, fol 282v.
71. Kerkenraadshandelingen Groningen. Groningen : sn.
72. S.A: Inv. Nr. 126.
73. Kerkeraadshandelingen Groningen. Al het vorige. Groningen : sn.
74. R.A.: Inv. nr. 126, 16-12-1643.
75. R.A.: III, ii2, fol. 125v. III, ii2, fol. 125v..
76. R.A.: III, ii 2, fol. 146. sl. .
77. S.A.: Inv. Nr. 399.
78. Ledematen Prov. Groningen, Delfzijl. Ingevoerd door Els Vermij en Henk Hartog.
79. Kerkenraadshandelingen Groningen. Groningen : sn, 28 mei, 6 en 27 aug. 1665.
80. Kuiken, W.G. Doornbos en D.F. De burgervaandelen van de stad Groningen.
81. R.A. Oldambt, Scheemda: Inv. Nr. 7216. sl. .
82. R.A. Oldambt, Beerta: Inv. Nr. 7074. .
83. R.A. Oldambt, Meeden: Inv. Nr. 7107.
84. R.A.: Oldambt, Inv. Nr. 7165, fol. 311. 10 maart 1657. Ook genoemd Ibid., Inv. Nr. 7328, Wagenborgen, fol. 283, dd 1 aug. 1658.
85. R.A. Oldambt: Inv. Nr. 7073. sl. .
86. R.A.: III x 27, fol. 99, in marge: 3 dec. 1657 gecancelleerd. sl. .
87. R.A.: III x 40, Fol. 24. sl. .
88. S.A.: Inv. Nr. 124. sl. .
89. S.A.: Inv. Nr. 124 (betr. het voorgaande). sl. .
90. S.A.: Inv. nr. 124. sl. .
91. S.A.: Inv. Nr. 125. sl. .
92. S.A.: Inv. Nr. 125. sl. .
93. S.A.: Inv. Nr. 125. sl. .
94. S.A.: Inv. Nr. 127. sl. .
95. sl: Staatsarchieven. Inv. Nr. 136 en 11.
96. sl: Staatsarchieven. Inv. Nr. 127.
97. sl: Staatsarchieven. Inv. Nr. 127.
98. sl: Staatsarchieven. Inv. Nr. 131.
99. sl: Staatsarchieven. Inv. Nr. 133.
100. sl: Staatsarchieven. Inv. Nr. 133.
101. sl: Staatsarchieven. Inv. Nr. 125.
102. sl: Staatsarchieven. Inv. Nr. 126.
103. S.A.: Inv. nr. 127.
104. Dellen, R. van. Van Prefectenhof tot Prinsenhof.
105. S.A: Inv. Nr. 131.
106. S.A: Inv. Nr. 132.
107. sl: H.J.K. Inv. Nr. 883.
108. R.A.: III 1 14, fol. 270. sl.
109. S.A.: Inv. nr. 131.
110. S.A.: Inv. Nr. 133.
111. sl: H.J.K. Inv. Nr. 1354, fol. 213.
112. sl: H.J.K. Inv. Nr. 883.
113. R.A.: III x 39, fol. 138v.
114. sl: S.A. Inv. Nr. 133.
115. sl: Staatsarchieven. Inv. Nr. 133.
116. J.R. van Eerde in De Navorscher 1885, blz. 627/528.
117. Stadsarchief OSA 4154 (2) van 's-Hertogenbosch.
Hoofdbron: RHC GA: Regionaal Historisch Centrum Groninger Archieven
Met speciale dank aan Antonia Veldhuis (2003/2012), voor het beschikbaar stellen van een groot gedeelte van de tekst.
Deze pagina maakt deel uit van www.nazatendevries.nl. Aan bovenstaande tekst is de uiterste zorgvuldigheid besteed. Desondanks kunnen er best fouten voorkomen. Constateer je fouten en/of heb je vragen, correcties, aanvullingen......... geef die dan even aan mij door via mijn E-mail adres (zie rode balk boven). Wij hebben ons uiterste best gedaan om de auteurs van teksten/citaten en copyrightbepalingen van afbeeldingen te achterhalen. Mocht je rechthebbende zijn en hierover vragen of opmerkingen hebben, neem dan contact op via e-mail. Lees ook de 'Disclaimer' en 'Privacy' voor méér informatie en laat ook eens een bericht achter in het Gastenboek, dan weet ik waarvoor ik het doe.
|
Hoogeveen, 26 april 2020.
Revisie: 10 september 2024.
Samenstelling: © Harm Hillinga. |
|
|
↑ Top |
|
|